van Loghem, Hendrik (1825). “Poëzy” (pagina 71 t/m 80). J. de Lange (Deventer) 16 maart 2015
“Maar, zegt mij, frische knaap! waar is uw lach gebleven?
Wat zit gij in een’ hoek, als waart ge ziek, te beven?
De heilige gaat rond en reikt de berkenroê
Aan ’t ongehoorzaam kind, in stee van lekkers, toe.
Gezeten op zijn paard, blank als de leliebladen,
Vindt het vernuftig dier de naauwste en steilste paden
En, uit de hooge lucht, als ’s spelend windje rad,
Daalt het den schoorsteen uit of vliegt door ’t sleutelgat.”
“Hoe nuttig is die angst! Hij leert het knaapje duchten
Voor spoken, en welhaast zijne eigene schaaûw te ontvlugten;”
“Nee, beef niet, zoete knaap! neen, schrik niet, meisje lief!
De goede St. Niklaas was nimmer vreugde dief:
Reeds lang zijn paard en roê, door wijze en brave mannen,
Met al de spoken van den ouden tijd, verbannen;
En ’t is het moederhart, waarin uw beeldtnis leeft,
De warme vaderhand, die u het lekkers geeft.”
“Nu ge in het zondagspak en als een popje net,
De schoenen, glinstrend zwart, bij uwe dierbren zet.”
“o, Lieve meisjes! reeds aan Amors koord gebonden,
Waar, eer ’t nog bruiloft is, wordt schooner’ dag gevonden!
Daar brengt u St. Niklaas een snoer van echt koraal,
Een fijn geweven kant, een bonte en kostbre Schawl”
“Een pakje met coupons op ’t schatrijk Spanje ontving.
U, menschen vrienden, o verheven Capadoosjes!”
De volgende kenmerken komen terug in het boek:
– De roe/gard
– Geschenken geven
– Goedhuwelijksman
– Paard
– Schoen zetten
– Schoorsteen
– Snoepgoed
– Spanje