1796

Anoniem (1796). “Weekblad voor den zoo genaamden gemeenen man” (pagina 3 t/m 7). Zuidema (Groningen) e.a. 15 maart 2015


“Het eerste, dat een der Ouders gemeenlijk zynen kinderen, ongehoorzaam zynde, voorbehoudt, is: nu, als gy stout zyt, dan wil ik den zwarten man, met de lange baard, haalen Zijn de zelfe onwillig, of verdrietig om het vroeg naar bed gaan; iets, dat zeer natuurlyke oorzaken kan hebben, dan moet de kinderdief worden geroepen om hen in den grooten zak te steeken.”

“Eens bragt ik, met myne zuster, naar doudere gewoonte, op een Sint Niklaas avond een schotel by onze Grootmoeder. Wat gebeurt? Nauwlyks waren wy in den woonkelder, welke eenige trappen diep in den grond is, gezeeten, of daar wierd een geraas als van iemand, welke zeer zwaar stapt, boven in het voorhuis gehoord – Dat geraas naderde meer en meer – Daar kwam iets klos, klos, klos met een verward gerinkel, als van yzeren ketenen, en een angstig gebrom de trappen afstommelen. Nog heden ril ik ‘er van. Eindelyk wy allen zagen verwonderd naar de deur en nu trad ‘er iets in, dat meer de gedaante had van een monsterdier dan van een mensch. Het spook, beter weet ik het niet te noemen, had zoo veel wy zien konden, eene koe-huid omgeslagen, zoo dat de hoornen valk boven het gezicht kwamen, dat achter een yselyke scherbiskop of mombakkes verborgen was, en de staart kronkelde achter aan. ’t Geklos van de zwaare houten klompen, welke het zelfde om de voeten droeg, gevoegd by het gerinkel der ketenen, om het midden geslagen en op den grond sleepende, alles saam genomen gaf zulk een vreeslyk geraas en aanzien, als ik voor of na nimmer weer gezien heb. Hooren en zien verging ons allen. Het ondier ging langs den muur het vertrek rond, trad toen by de tafel in ’t licht, en vroeg met een holle stem: zijn hier ook stoute kinderen?”


Voorafgaand aan ‘tekst 1’ wordt melding gemaakt over Sint Niklaas avond. Een avond waarop gebruiken plaats vinden van verkleden en vermommen “De misbruiken, die ik bedoel, zyn aan jong en oud bekend, naamlyk de verkleedingen en vermommingen, welke op dien avond, meestal door losbandige persoonen, gescheiden, om de vrolyke kinderen eenen dooscrhik op het lyf te jaagen.”. Na een persoonlijk voorbeeld  van de schrijver over dit gebruik volgt de mededeling dat ook bij andere gebruiken het bang maken van kinderen voorkomt. Dan pas volgt de eerder genoemde tekst  (“Het eerste…. zak te steeken.”).

Slaat deze tekst op één van die andere aangelegenheden of slaat de tekst op de Sint Nicolaas avond? En mocht het Sint Nicolaas avond betreffen beeld de zwarten man met de lange baard dan Sint Nikcolaas uit of een begeleider van Sint Nicolaas? Dat het met Sint Nicolaas te maken heeft is zeer aannemelijk aangezien bij het Sint Nicolaas feest de zwart schmink traditie voorkomt maar ook het verhaal waarbij stoute kinderen in een zak worden gestopt om te worden meegenomen.
Zoals eerder vermeld heeft de schrijver een persoonlijk voorbeeld geschreven. Hierin zien we een belangrijk element terug komen, namelijk de kettingen (wild geraas).


De volgende kenmerken komen terug in het boek:
Bang maken (van kinderen)
Kettingen/ketenen
Lawaai maken/wild geraas
Maskerade
Zak/korf/mand
Zwart schmink


Literatuurlijst (V)